Gemeenteraad Ieper – 2/05/2016

Op de gemeenteraad van 2 mei polste Emmily Talpe bij het stadsbestuur naar de impact van en de communicatie rond de opname van het centrum van Ieper in de inventaris van archeologische zones. Emmily Talpe: “Vanaf 1 juni 2016 zal die opname tot gevolg hebben dat wie binnen die archeologische zone werken wil uitvoeren, sneller verplicht is tot een archeologisch vooronderzoek, al dan niet gevolgd door een opgraving. De kost van de opmaak van een archeologische nota kan tot 2000 euro oplopen en zal integraal op de schouders van de bouwheer rusten. Als uit de nota blijkt dat archeologisch onderzoek moet uitgevoerd worden, spreken we al  snel van tienduizenden euro’s. Duidelijke communicatie lijkt mij dan ook noodzakelijk”.

Al tijdens de gemeenteraad van 5 oktober 2015 had Emmily Talpe haar bezorgdheid geuit over de grote kosten van de opmaak van de archeologische nota, het vooronderzoek en desgevallend het volledig archeologisch onderzoek. Het stadsbestuur besliste toen niet in te gaan op haar voorstel tot tussenkomst in deze bijkomende kosten voor de bouwheer. De bevoegde schepen gaf wel aan een bezwaarschrift te hebben ingediend bij het Agentschap Onroerend Erfgoed om een inkrimping van de archeologische zone te bekomen.

Nu de inventaris van archeologische zones definitief vastgelegd is, had Emmily Talpe een aantal concrete vragen voor het stadsbestuur. Zo wou ze weten of het bezwaarschrift van de stad tot inkrimping van de archeologische zone integraal aanvaard werd. Schepen Dominique Dehaene verklaarde nog niet formeel op de hoogte te zijn gesteld door de Vlaamse regering, maar volgens hem werd hun voorstel tot inkrimping slechts gedeeltelijk aanvaard.

Emmily Talpe vroeg het stadsbestuur ook of ze van plan is de Ieperlingen binnen de archeologische zone te informeren. “De moeilijk in te schatten en hoog oplopende kostprijs kan een doorslaggevend aspect zijn om al dan niet tot ingrijpende bouwwerken of verbouwingen over te gaan. Anderzijds is het voor de Ieperling belangrijk om te weten dat een bouwaanvraag pas ingediend kan worden nadat een archeologische nota werd opgemaakt, wat de doorlooptijd voor het indienen van een bouwaanvraag sterk kan vertragen”. Daarnaast opperde Talpe nog dat de stad misschien enige begeleiding zou kunnen voorzien in de taken van de bouwheer, die zelf verantwoordelijk gesteld zal worden voor het aanstellen van een erkend archeoloog, een architect, een bodemsaneringsdeskundige, een studiebureau MER, … .

Schepen Dehaene antwoordde vrij summier op haar bekommernissen. Hij verklaarde dat het stadsbestuur de verplichting tot het opstellen van een archeologische nota heeft vervat binnen het verplichte dossier voor de aanvraag van de bouwvergunning, zodat de Ieperling zich bewust is van die regelgeving. Op vlak van communicatie naar de Ieperling toe zal het stadsbestuur geen stappen ondernemen maar laat zij dit over aan het Agentschap Onroerend Erfgoed. Emmily Talpe uitte haar bezwaar tegen die laatste opmerking van de schepen: “Het informeren van burgers bij beslissingen met dergelijke ingrijpende consequenties – ook al zijn ze van een ander overheidsniveau – is één van de kerntaken van een stadsbestuur. Minister-president Bourgeois gaf al aan dat Vlaanderen zelf de betrokken eigenaars niet zal verwittigen. Minstens zou men op de website duiding kunnen geven over de gevolgen van de opname in de inventaris van archeologische zone.”